dinsdag, november 07, 2006

José Saramago

'De nacht hield zich nog vast aan de daken van de stad, de straatlantaarns brandden nog, maar de eerste, subtiele waterverfstreken van de ochtend maakten de atmosfeer bovenaan al transparant. Het was voor hem een teken dat de wereld vandaag niet zou vergaan, want het zou een onvergeeflijke verspilling zijn om de zon voor niets te laten opkomen...' José Saramago uit 'Man in duplo'

Ondanks de eindeloos lijkende zinnen die de stijl van Saramago typeren, blijven zinnen als deze het de moeite waard maken om door te blijven lezen in een boek dat in eerste instantie nergens naartoe lijkt te gaan maar uiteindelijk in een prachtig slot uitmondt. Zinnen die meer poëzie dan proza zijn en verhalen als 'Man in duplo' en 'De stad der zienden' maken dat José Saramago, naast Mario Vargas Llosa, één van mijn favoriete schrijvers van het moment is.

dinsdag, oktober 24, 2006

Fragment

Grote, felle sterren schitterden voor zijn vermoeide ogen. Fima wist niet hoe ze heetten en het kon hem ook niet schelen welke Mars was en welke Jupiter en welke Saturnus. Maar hij zou dolgraag willen achterhalen waar het vage gevoel vandaan kwam dat dit niet de eerste keer was. Dat hij hier al eens was geweest, in vroeger tijden. Dat hij het geflikker van deze sterren op een koude, desolate winteravond al eens eerder had gezien. Niet door het raam van deze flat, maar, misschien, vanuit de deuropening van een van die lage stenen huisjes tussen de donkere rotsblokken aan de overkant. En toen al had hij zich afgevraagd: Wat willen de sterren van de hemel van je en wat komt de schaduw van de bergen in het duister van je zeggen? Maar die keer was er een eenvoudig antwoord geweest. Dat vergeten was. Uitgewist. Al scheen het Fima toe dat dat antwoord op de drempel van zijn herinnering stond te fladderen, je hoeft je vingers maar uit te strekken en je kunt het aanraken. Hij sloeg met zijn voorhoofd tegen de ruit en schrok van de kou. Bialik, bijvoorbeeld, beweerde dat de sterren ons bedrogen hadden. Ze waren hun belofte niet nagekomen. Ze hadden als het ware een afspraak met ons gemaakt en waren niet komen opdagen. Maar in werkelijkheid was het omgekeerd: de sterren hadden ons niet bedrogen, maar wij hen. Wij waren onze belofte niet nagekomen. Ze hadden ons geroepen en wij waren vergeten te komen. Ze hadden gesproken, en wij hadden niet willen luisteren. De kraanvogels cirkelden in het rond - en waren verdwenen.

Fragment uit 'De derde toestand' van Amos Oz

Eén van die boeken die een mens doet nadenken over wat we hier op deze nietige aardkloot doen, over de eindigheid van het leven, over de eindigheid van het nut van het leven, als er ooit al een begin aan geweest is. Een mooi verhaal over een man die niks bewijst, te bewijzen of bewezen heeft maar onbezorgd zijn eigen leventje leidt ondanks de ergernissen die hij daardoor opwekt bij zijn vrienden en kennissen, die hem ondanks die ergernissen toch waarderen.

zondag, september 24, 2006

quote

"I sought in all the sciences but, far from finding what I wanted, became convinced that all who like myself had sought in knowledge for the meaning of life had found nothing." - Tolstoj

zondag, september 03, 2006

Ergernis II

Ik ben momenteel naar de koninginnerit in de ronde van Spanje aan het kijken en ik moet tot mijn grote spijt toegeven dat ik regelmatig renners verdenk van dopinggebruik. Volgens de ergernis opwekkende Michel Wuyts zou ene Valverde een van de meest beschermde renners in het wielerpeleton zijn en zou hij volgens bepaalde bronnen ook in de zaak Fuentes genoemd worden... maar er werd nog niks officieel bevestigd. Waarom wordt dit dan gezegd en waarom geeft een wielercommentator aanleiding tot het op een negatieve manier bekijken van een heel mooie sport. In dezelfde uitzending deze week wist Wuyts ook nog te melden dat de zwaarte van deze Vuelta hem een beetje ontgoochelde en dat er voor hem gerust wat meer zware bergritten mochten geprogrammeerd worden... Make up your mind Wuyts of hou gewoon je bek. Ik snap niet hoe een wielercommentator en iemand die zogezegd heel veel van de sport houdt zo'n onzin kan uitkramen. Bijna elke "propere" wielrenner pleit voor minder zware etappes omdat het anders zonder legale of illegale hulpmiddelen onmenselijk is om zo'n rittenkoers uit te rijden en dan gaat iemand die bij elke wedstrijd wel iemand verdacht weet te maken zeggen dat de rittenkoersen niet zwaar genoeg zijn... en dan slaagt hij er door zijn stomme commentaar ook nog in om mij minder te doen genieten van een sport die mij heel dierbaar is.

Ik stem in oktober op Karl Vannieuwkerke.

zaterdag, augustus 26, 2006

Woordjes

Did you never call?
I waited for your call
These rivers of suggestion are driving me away
The trees will bend, the cities wash away
The city on the river there is a girl without a dream
I'm sorry
Eastern to Mountain, third party call, the lines are down
The wise man built his words upon the rocks
But I'm not bound to follow suit
The trees will bend, the conversation's dimmed
Go build yourself another home, this choice isn't mine
Did you never call?
I waited for your call
These rivers of suggestion are driving me away
The ocean sang, the conversation's dimmed
Go build yourself another dream, this choice isn't mine

R.E.M./Athens Ltd. for all R.E.M. originals

zondag, augustus 13, 2006

Ontroerend

Ik ben de laatste tijd steeds opnieuw naar Johnny Cash aan het luisteren en ik vond dit tijdens het surfen en mijn oogjes werden nat...

http://youtube.com/watch?v=vJ2IBYNmX6U

maandag, mei 22, 2006

A toi

Mes mémoires de toi revivent en écoutant une chanson que j'ai retrouvé sur une cassette trop longue caché. Des mots que tu as écrits une fois... des mots simples que tu n'as pas inventé mes qui m'ont touché, parmis des autres, d'une manière que personne n'a jamais pu faire après. Je pense à toi chaque jour de ma vie. Je sais que c'est triste d'écrire des mots que tu ne peux jamais lire, mais... Tu me manque... A toi, où que tu soit, les mêmes mots que tu m'as écrits une fois

À toi
À la façon que tu as d'être belle
À la façon que tu as d'être à moi
À tes mots tendres un peu artificiels
Quelquefois
À toi
À la petite fille que tu étais
À celle que tu es encore souvent
À ton passé, à tes secrets
À tes anciens princes charmants
À la vie, à l'amour
À nos nuits, à nos jours
à l'éternel retour de la chance
À l'enfant qui viendra
Qui nous ressemblera
Qui sera à la fois toi et moi
À moi
À la folie dont tu es la raison
À mes colères sans savoir pourquoi
À mes silences et à mes trahisons
Quelquefois
À moi
Au temps que j'ai passé à te chercher
Aux qualités dont tu te moques bien
Aux défauts que je t'ai cachés
À mes idées de baladin
À la vie, à l'amour
À nos nuits, à nos jours
À l'éternel retour de la chance
À l'enfant qui viendra
Qui nous ressemblera
Qui sera à la fois toi et moi
À nous
Aux souvenirs que nous allons nous faire
À l'avenir et au présent surtout
À la santé de cette vieille terre
Qui s'en fout
À nous
À nos espoirs et à nos illusions
À notre prochain premier rendez-vous
À la santé de ces millions d'amoureux
Qui sont comme nous
À toi
À la façon que tu as d'être belle
À la façon que tu as d'être à moi
À tes mots tendres un peu artificiels
Quelquefois
À toi
À la petite fille que tu étais
À celle que tu es encore souvent
À ton passé, à tes secrets
À tes anciens princes charmants

vrijdag, maart 03, 2006

Eternal sunshine of the spotless mind

Ik heb nu voor de zoveelste keer de film "eternal sunshine of the spotless mind" gezien en hij blijft even ontroerend, even overrompelend, even juist als de eerste keer dat ik hem gezien heb. Er zijn maar weinig films waarbij ik een traantje wegpink maar dit is er één van. Waarschijnlijk doordat ik me ergens verbonden voel met het verhaal, hoewel er geen enkel detail van de film klopt met mijn verhaal. Maar toch, de titel zegt veel, vrij vertaald "het oneindige geluk van een onbezoedelde geest". We worden geboren en vanaf minuut één worden we blootgesteld aan invloeden waar we niet om gevraagd hebben. De kunst is om niet teveel belang te hechten aan het negatieve. Je neemt de slechte ervaringen mee maar je mag je er niet door laten leiden. Het klinkt zo onwaarschijnlijk naïef en happy-happy-gedoe. Maar achter het uiterlijk blije, idiote gedoe van veel positivo's schuilt ergens wel een waarheid. Het is niet aan iedereen gegeven om er je eigen waarheid van te maken maar het is het proberen waard. Ik blijf proberen.

De titel van de film is gebaseerd op een prachtig gedicht van Alexander Pope. Het is lang maar voor iedereen die dit leest, neem even de moeite om te beginnen lezen en te proberen het te begrijpen. Het is één van mijn favoriete stukjes tekst hoewel ik meer een proza-mens ben.

Eloisa to Abelard
In these deep solitudes and awful cells,
Where heav'nly-pensive contemplation dwells,
And ever-musing melancholy reigns;
What means this tumult in a vestal's veins?
Why rove my thoughts beyond this last retreat?
Why feels my heart its long-forgotten heat?
Yet, yet I love! — From Abelard it came,
And Eloisa yet must kiss the name.

Dear fatal name! rest ever unreveal'd,
Nor pass these lips in holy silence seal'd.
Hide it, my heart, within that close disguise,
Where mix'd with God's, his lov'd idea lies:
O write it not, my hand — the name appears
Already written — wash it out, my tears!
In vain lost Eloisa weeps and prays,
Her heart still dictates, and her hand obeys.

Relentless walls! whose darksome round contains
Repentant sighs, and voluntary pains:
Ye rugged rocks! which holy knees have worn;
Ye grots and caverns shagg'd with horrid thorn!
Shrines! where their vigils pale-ey'd virgins keep,
And pitying saints, whose statues learn to weep!
Though cold like you, unmov'd, and silent grown,
I have not yet forgot myself to stone.
All is not Heav'n's while Abelard has part,
Still rebel nature holds out half my heart;
Nor pray'rs nor fasts its stubborn pulse restrain,
Nor tears, for ages, taught to flow in vain.

Soon as thy letters trembling I unclose,
That well-known name awakens all my woes.
Oh name for ever sad! for ever dear!
Still breath'd in sighs, still usher'd with a tear.
I tremble too, where'er my own I find,
Some dire misfortune follows close behind.
Line after line my gushing eyes o'erflow,
Led through a sad variety of woe:
Now warm in love, now with'ring in thy bloom,
Lost in a convent's solitary gloom!
There stern religion quench'd th' unwilling flame,
There died the best of passions, love and fame.

Yet write, oh write me all, that I may join
Griefs to thy griefs, and echo sighs to thine.
Nor foes nor fortune take this pow'r away;
And is my Abelard less kind than they?
Tears still are mine, and those I need not spare,
Love but demands what else were shed in pray'r;
No happier task these faded eyes pursue;
To read and weep is all they now can do.

Then share thy pain, allow that sad relief;
Ah, more than share it! give me all thy grief.
Heav'n first taught letters for some wretch's aid,
Some banish'd lover, or some captive maid;
They live, they speak, they breathe what love inspires,
Warm from the soul, and faithful to its fires,
The virgin's wish without her fears impart,
Excuse the blush, and pour out all the heart,
Speed the soft intercourse from soul to soul,
And waft a sigh from Indus to the Pole.

Thou know'st how guiltless first I met thy flame,
When Love approach'd me under Friendship's name;
My fancy form'd thee of angelic kind,
Some emanation of th' all-beauteous Mind.
Those smiling eyes, attemp'ring ev'ry day,
Shone sweetly lambent with celestial day.
Guiltless I gaz'd; heav'n listen'd while you sung;
And truths divine came mended from that tongue.
From lips like those what precept fail'd to move?
Too soon they taught me 'twas no sin to love.
Back through the paths of pleasing sense I ran,
Nor wish'd an Angel whom I lov'd a Man.
Dim and remote the joys of saints I see;
Nor envy them, that heav'n I lose for thee.

How oft, when press'd to marriage, have I said,
Curse on all laws but those which love has made!
Love, free as air, at sight of human ties,
Spreads his light wings, and in a moment flies,
Let wealth, let honour, wait the wedded dame,
August her deed, and sacred be her fame;
Before true passion all those views remove,
Fame, wealth, and honour! what are you to Love?
The jealous God, when we profane his fires,
Those restless passions in revenge inspires;
And bids them make mistaken mortals groan,
Who seek in love for aught but love alone.
Should at my feet the world's great master fall,
Himself, his throne, his world, I'd scorn 'em all:
Not Caesar's empress would I deign to prove;
No, make me mistress to the man I love;
If there be yet another name more free,
More fond than mistress, make me that to thee!
Oh happy state! when souls each other draw,
When love is liberty, and nature, law:
All then is full, possessing, and possess'd,
No craving void left aching in the breast:
Ev'n thought meets thought, ere from the lips it part,
And each warm wish springs mutual from the heart.
This sure is bliss (if bliss on earth there be)
And once the lot of Abelard and me.

Alas, how chang'd! what sudden horrors rise!
A naked lover bound and bleeding lies!
Where, where was Eloise? her voice, her hand,
Her poniard, had oppos'd the dire command.
Barbarian, stay! that bloody stroke restrain;
The crime was common, common be the pain.
I can no more; by shame, by rage suppress'd,
Let tears, and burning blushes speak the rest.

Canst thou forget that sad, that solemn day,
When victims at yon altar's foot we lay?
Canst thou forget what tears that moment fell,
When, warm in youth, I bade the world farewell?
As with cold lips I kiss'd the sacred veil,
The shrines all trembl'd, and the lamps grew pale:
Heav'n scarce believ'd the conquest it survey'd,
And saints with wonder heard the vows I made.
Yet then, to those dread altars as I drew,
Not on the Cross my eyes were fix'd, but you:
Not grace, or zeal, love only was my call,
And if I lose thy love, I lose my all.
Come! with thy looks, thy words, relieve my woe;
Those still at least are left thee to bestow.
Still on that breast enamour'd let me lie,
Still drink delicious poison from thy eye,
Pant on thy lip, and to thy heart be press'd;
Give all thou canst — and let me dream the rest.
Ah no! instruct me other joys to prize,
With other beauties charm my partial eyes,
Full in my view set all the bright abode,
And make my soul quit Abelard for God.

Ah, think at least thy flock deserves thy care,
Plants of thy hand, and children of thy pray'r.
From the false world in early youth they fled,
By thee to mountains, wilds, and deserts led.
You rais'd these hallow'd walls; the desert smil'd,
And Paradise was open'd in the wild.
No weeping orphan saw his father's stores
Our shrines irradiate, or emblaze the floors;
No silver saints, by dying misers giv'n,
Here brib'd the rage of ill-requited heav'n:
But such plain roofs as piety could raise,
And only vocal with the Maker's praise.
In these lone walls (their days eternal bound)
These moss-grown domes with spiry turrets crown'd,
Where awful arches make a noonday night,
And the dim windows shed a solemn light;
Thy eyes diffus'd a reconciling ray,
And gleams of glory brighten'd all the day.
But now no face divine contentment wears,
'Tis all blank sadness, or continual tears.
See how the force of others' pray'rs I try,
(O pious fraud of am'rous charity!)
But why should I on others' pray'rs depend?
Come thou, my father, brother, husband, friend!
Ah let thy handmaid, sister, daughter move,
And all those tender names in one, thy love!
The darksome pines that o'er yon rocks reclin'd
Wave high, and murmur to the hollow wind,
The wand'ring streams that shine between the hills,
The grots that echo to the tinkling rills,
The dying gales that pant upon the trees,
The lakes that quiver to the curling breeze;
No more these scenes my meditation aid,
Or lull to rest the visionary maid.
But o'er the twilight groves and dusky caves,
Long-sounding aisles, and intermingled graves,
Black Melancholy sits, and round her throws
A death-like silence, and a dread repose:
Her gloomy presence saddens all the scene,
Shades ev'ry flow'r, and darkens ev'ry green,
Deepens the murmur of the falling floods,
And breathes a browner horror on the woods.

Yet here for ever, ever must I stay;
Sad proof how well a lover can obey!
Death, only death, can break the lasting chain;
And here, ev'n then, shall my cold dust remain,
Here all its frailties, all its flames resign,
And wait till 'tis no sin to mix with thine.

Ah wretch! believ'd the spouse of God in vain,
Confess'd within the slave of love and man.
Assist me, Heav'n! but whence arose that pray'r?
Sprung it from piety, or from despair?
Ev'n here, where frozen chastity retires,
Love finds an altar for forbidden fires.
I ought to grieve, but cannot what I ought;
I mourn the lover, not lament the fault;
I view my crime, but kindle at the view,
Repent old pleasures, and solicit new;
Now turn'd to Heav'n, I weep my past offence,
Now think of thee, and curse my innocence.
Of all affliction taught a lover yet,
'Tis sure the hardest science to forget!
How shall I lose the sin, yet keep the sense,
And love th' offender, yet detest th' offence?
How the dear object from the crime remove,
Or how distinguish penitence from love?
Unequal task! a passion to resign,
For hearts so touch'd, so pierc'd, so lost as mine.
Ere such a soul regains its peaceful state,
How often must it love, how often hate!
How often hope, despair, resent, regret,
Conceal, disdain — do all things but forget.
But let Heav'n seize it, all at once 'tis fir'd;
Not touch'd, but rapt; not waken'd, but inspir'd!
Oh come! oh teach me nature to subdue,
Renounce my love, my life, myself — and you.
Fill my fond heart with God alone, for he
Alone can rival, can succeed to thee.

How happy is the blameless vestal's lot!
The world forgetting, by the world forgot.
Eternal sunshine of the spotless mind!
Each pray'r accepted, and each wish resign'd;
Labour and rest, that equal periods keep;
"Obedient slumbers that can wake and weep;"
Desires compos'd, affections ever ev'n,
Tears that delight, and sighs that waft to Heav'n.
Grace shines around her with serenest beams,
And whisp'ring angels prompt her golden dreams.
For her th' unfading rose of Eden blooms,
And wings of seraphs shed divine perfumes,
For her the Spouse prepares the bridal ring,
For her white virgins hymeneals sing,
To sounds of heav'nly harps she dies away,
And melts in visions of eternal day.

Far other dreams my erring soul employ,
Far other raptures, of unholy joy:
When at the close of each sad, sorrowing day,
Fancy restores what vengeance snatch'd away,
Then conscience sleeps, and leaving nature free,
All my loose soul unbounded springs to thee.
Oh curs'd, dear horrors of all-conscious night!
How glowing guilt exalts the keen delight!
Provoking Daemons all restraint remove,
And stir within me every source of love.
I hear thee, view thee, gaze o'er all thy charms,
And round thy phantom glue my clasping arms.
I wake — no more I hear, no more I view,
The phantom flies me, as unkind as you.
I call aloud; it hears not what I say;
I stretch my empty arms; it glides away.
To dream once more I close my willing eyes;
Ye soft illusions, dear deceits, arise!
Alas, no more — methinks we wand'ring go
Through dreary wastes, and weep each other's woe,
Where round some mould'ring tower pale ivy creeps,
And low-brow'd rocks hang nodding o'er the deeps.
Sudden you mount, you beckon from the skies;
Clouds interpose, waves roar, and winds arise.
I shriek, start up, the same sad prospect find,
And wake to all the griefs I left behind.

For thee the fates, severely kind, ordain
A cool suspense from pleasure and from pain;
Thy life a long, dead calm of fix'd repose;
No pulse that riots, and no blood that glows.
Still as the sea, ere winds were taught to blow,
Or moving spirit bade the waters flow;
Soft as the slumbers of a saint forgiv'n,
And mild as opening gleams of promis'd heav'n.

Come, Abelard! for what hast thou to dread?
The torch of Venus burns not for the dead.
Nature stands check'd; Religion disapproves;
Ev'n thou art cold — yet Eloisa loves.
Ah hopeless, lasting flames! like those that burn
To light the dead, and warm th' unfruitful urn.

What scenes appear where'er I turn my view?
The dear ideas, where I fly, pursue,
Rise in the grove, before the altar rise,
Stain all my soul, and wanton in my eyes.
I waste the matin lamp in sighs for thee,
Thy image steals between my God and me,
Thy voice I seem in ev'ry hymn to hear,
With ev'ry bead I drop too soft a tear.
When from the censer clouds of fragrance roll,
And swelling organs lift the rising soul,
One thought of thee puts all the pomp to flight,
Priests, tapers, temples, swim before my sight:
In seas of flame my plunging soul is drown'd,
While altars blaze, and angels tremble round.

While prostrate here in humble grief I lie,
Kind, virtuous drops just gath'ring in my eye,
While praying, trembling, in the dust I roll,
And dawning grace is op'ning on my soul:
Come, if thou dar'st, all charming as thou art!
Oppose thyself to Heav'n; dispute my heart;
Come, with one glance of those deluding eyes
Blot out each bright idea of the skies;
Take back that grace, those sorrows, and those tears;
Take back my fruitless penitence and pray'rs;
Snatch me, just mounting, from the blest abode;
Assist the fiends, and tear me from my God!

No, fly me, fly me, far as pole from pole;
Rise Alps between us! and whole oceans roll!
Ah, come not, write not, think not once of me,
Nor share one pang of all I felt for thee.
Thy oaths I quit, thy memory resign;
Forget, renounce me, hate whate'er was mine.
Fair eyes, and tempting looks (which yet I view!)
Long lov'd, ador'd ideas, all adieu!
Oh Grace serene! oh virtue heav'nly fair!
Divine oblivion of low-thoughted care!
Fresh blooming hope, gay daughter of the sky!
And faith, our early immortality!
Enter, each mild, each amicable guest;
Receive, and wrap me in eternal rest!

See in her cell sad Eloisa spread,
Propp'd on some tomb, a neighbour of the dead.
In each low wind methinks a spirit calls,
And more than echoes talk along the walls.
Here, as I watch'd the dying lamps around,
From yonder shrine I heard a hollow sound.
"Come, sister, come!" (it said, or seem'd to say)
"Thy place is here, sad sister, come away!
Once like thyself, I trembled, wept, and pray'd,
Love's victim then, though now a sainted maid:
But all is calm in this eternal sleep;
Here grief forgets to groan, and love to weep,
Ev'n superstition loses ev'ry fear:
For God, not man, absolves our frailties here."

I come, I come! prepare your roseate bow'rs,
Celestial palms, and ever-blooming flow'rs.
Thither, where sinners may have rest, I go,
Where flames refin'd in breasts seraphic glow:
Thou, Abelard! the last sad office pay,
And smooth my passage to the realms of day;
See my lips tremble, and my eye-balls roll,
Suck my last breath, and catch my flying soul!
Ah no — in sacred vestments may'st thou stand,
The hallow'd taper trembling in thy hand,
Present the cross before my lifted eye,
Teach me at once, and learn of me to die.
Ah then, thy once-lov'd Eloisa see!
It will be then no crime to gaze on me.
See from my cheek the transient roses fly!
See the last sparkle languish in my eye!
Till ev'ry motion, pulse, and breath be o'er;
And ev'n my Abelard be lov'd no more.
O Death all-eloquent! you only prove
What dust we dote on, when 'tis man we love.

Then too, when fate shall thy fair frame destroy,
(That cause of all my guilt, and all my joy)
In trance ecstatic may thy pangs be drown'd,
Bright clouds descend, and angels watch thee round,
From op'ning skies may streaming glories shine,
And saints embrace thee with a love like mine.

May one kind grave unite each hapless name,
And graft my love immortal on thy fame!
Then, ages hence, when all my woes are o'er,
When this rebellious heart shall beat no more;
If ever chance two wand'ring lovers brings
To Paraclete's white walls and silver springs,
O'er the pale marble shall they join their heads,
And drink the falling tears each other sheds;
Then sadly say, with mutual pity mov'd,
"Oh may we never love as these have lov'd!"

From the full choir when loud Hosannas rise,
And swell the pomp of dreadful sacrifice,
Amid that scene if some relenting eye
Glance on the stone where our cold relics lie,
Devotion's self shall steal a thought from Heav'n,
One human tear shall drop and be forgiv'n.
And sure, if fate some future bard shall join
In sad similitude of griefs to mine,
Condemn'd whole years in absence to deplore,
And image charms he must behold no more;
Such if there be, who loves so long, so well;
Let him our sad, our tender story tell;
The well-sung woes will soothe my pensive ghost;
He best can paint 'em, who shall feel 'em most.

maandag, februari 27, 2006

Ergernis

Het zal waarschijnlijk niets nieuws zijn wat ik hier schrijf maar mocht een mens alles geloven van wat er te lezen is aan beloftevolle advertenties op internet dan zou iedereen allang vaarwel gezegd hebben aan hun baas of bazin en lag gans Vlaanderen, België of Europa ergens met hun laptop op schoot in de zon op een mooi exotisch strand. Je kan gewoon rijk worden door een website te starten en ervoor te zorgen dat er af en toe iemand komt kijken of datgeen wat je vertelt of aanbiedt interessant is. Ik was me de laatste tijd al aan het afvragen waar al die banners op sommige sites gebleven waren maar wat blijkt, ze zijn gewoon vervangen door onopvallende en niet agressief overkomende stukjes tekst waar een link onder geplakt staat. Je moet enkel op de link klikken en de uitbater van de betreffende site wordt slapend rijk. De website hoeft eigenlijk nergens over te gaan. Het is al voldoende om een aantal welgekozen kernwoorden te kiezen om surfers naar je site te lokken en hen zo te verleiden om toch maar eens op die aantrekkelijke kleine advertentie te klikken. En daar begint mijn ergernis... Ik surf nogal veel op het net en ik ben soms op zoek naar informatie over om het even wat. Bij mijn zoektocht gebruik ik dus een zoekrobot zoals iedereen waarschijnlijk. Ik tik dus mijn zoekterm in en er verschijnt een hele reeks links naar websites die informatie zouden bevatten over het onderwerp waar je naar zoekt. Ik klik dus zo'n link aan en rarara, wat gebeurt er... ik kom terecht op een website waar opnieuw een heleboel links staan die naar andere websites verwijzen. De website waar ik terechtkom bevat dus niks maar dan ook niks aan informatie en de links die op die website staan verwijzen naar één of andere firma of website waar heel soms iets opstaat dat ergens kan te maken hebben met hetgeen waar je oorspronkelijk naar zocht.

Ben ik de enige die dit irritant vindt? Waarschijnlijk niet... zeer zeker niet. Maar ondertussen wordt er weer volop geadverteerd voor dingen die we niet nodig hebben en waar we niet naar gevraagd hebben. Ik wou dat ik op mijn computer net zo'n sticker kon kleven als op mijn brievenbus, "geen dagbladen of reclame gewenst". Ik zou met veel meer plezier en met veel minder ergernis op zoek gaan naar interessante dingen op het net.

Counter

Ik heb net een countertje toegevoegd aan mijn blog. 'k Ben er best trots op dat ik als totale leek op gebied van websites en html en dergelijke er zelf in geslaagd ben om zoiets op mijn bescheiden pagina te krijgen. Nu ben ik benieuw hoeveel mensen mijn blog bezoeken zonder er reclame voor te maken. Ik zou trouwens niet weten hoe ik hier reclame voor kan maken. 'k Heb enkel de url naast mijn naam op msn gezet. Mocht ik nu msn nog regelmatig gebruiken dan zou het misschien ook wel helpen maar ik zie wel. Wie weet zit ik dit helemaal alleen voor mezelf te typen maar who cares zolang ik me maar vijf minuten amuseer. In plaats van 'my five minutes of fame' is het 'my five minutes of amusement'. Lijkt me ook wel leuk op dit moment :-)

donderdag, februari 23, 2006

Johnny Cash

'k Ben de laatste dagen steeds meer muziek van Johnny Cash aan het ontdekken. Op die zoektocht kwam ik een mooie documentaire tegen over Johnny Cash en ook over zijn zoon John Carter Cash. Een documentaire die zeker de moeite waard is om te bekijken ondanks de irritante nederlandse interviewer die ik zoveel mogelijk trachtte te negeren. De docu is ook niet echt op een passende locatie opgenomen maar het blijft een mooie getuigenis met heel mooie muziek en a man dressed in black.

http://www.vpro.nl/programma/vrijegeluiden/afleveringen/14525369/

woensdag, februari 22, 2006

Pijn

Het is nog veel te vroeg
weer geen slaap genoeg!
Het is nog nacht
pijn aan de macht!
Staat de klok stil?
Diep in mij hoor ik gegil!
Duurt de nacht nog lang?
Een beetje slaap is alles wat ik verlang!
Endelijk, de zon komt op,
toch ben ik nog doodop,
maar ik ben blij,
eindelijk is die lange nacht voorbij.

The Backfriend


Dit verwoordt goed wat er in me omgaat als ik na een paar uurtjes slaap wakker word en machteloos moet liggen wachten tot de vermoeidheid sterker is dan die verdomde pijn die mij net wakker heeft gemaakt.

maandag, februari 20, 2006

Soldier

Toeval dat ik de laatste tijd veel naar dit liedje luister.

Soldier, your eyes,
they shine like the sun
I wonder why.

Soldier, your eyes
shine like the sun
I wonder why.

Jesus, I saw you
walkin' on the river
I don't believe you.
You can't deliver
right away
I wonder why.

Jesus, your eyes
shine like the sun
I wonder why.


Ik luister de laatste tijd eigenlijk veel naar Neil Young. Het blijft goed.

Soldaat

Ik heb vandaag vernomen dat een vroegere chat-vriendin in het leger is gegaan. Ik vind het een nogal uitzonderlijke keuze, maar wie ben ik om te oordelen. Ik hoop dat ze er haar geluk vindt. Ik ben je nog niet vergeten zusje.